Op de voordeur van de Zeeman hangt een briefje: Winkelmandje verplicht. Zoekend naar het vereiste attribuut, stap ik de drempel over en dan wordt ik vanachter een tafeletalage scherp toegesproken: “U heeft geen mandje. Dan mag u niet naar binnen.”

De impact van een oprecht excuus is goud waard!
“Ze had gewoon een rotdag” of “dat doet ze normaal nooit, hoor”.
Je kent ze vast wel; mensen die onbehoorlijk gedrag van hun kinderen of partners met een dooddoener of met de mantel der liefde bedekken.
En waarom?

Met veel omhaal slaat ze haar handen over haar oren. “Help, eruit dat beest!” Gonnie springt opgejaagd in het rond. “Die hond moet weg!”
‘Waar heeft ze het over?’ denk ik. Maar als ik de ruimte rond speur zie ik een spits snuitje uit de boodschappentas van Ans steken. Dus dáár kwam dat scherpe geluid vandaan!

HBO geschoold, legio interne trainingen en 25 jaar ervaring. Toch voel ik me vaak hopeloos ontoereikend in mijn werk. Regelmatig sta ik machteloos tegenover cliënten met intens verdriet, vreselijke angst en verlangen naar de dood. Toch blijf ik proberen contact te maken en aan te sluiten.

Ik zit in de wachtkamer bij het medisch centrum. Het is druk. De meeste aanwezigen kijken gefocust op hun telefoon of naar de vloer. Een enkeling kletst op fluistertoon met de meegekomen partner en een jonge moeder berispt haar zoontje vanwege zijn luidruchtige spel met de mand vol duplo.

Als ik samen met een paar cliënten de ontbijtboel aan het opruimen ben, komt Linda de woonkamer in. Ze ziet me en constateert nogal neerbuigend, “o, werk jij vandaag?!”
“Goeiemorgen Linda, ja, ik werk vandaag,” zeg ik vriendelijk, terwijl ik doorga met afruimen. Ik zie dat ze geringschattend naar me kijkt, een zucht slaakt en haar aandacht op iets achter mij richt. Daarbij verandert haar mimiek compleet.

Acht jaar geleden is de dochter van Carla doodgereden. Een uur nadat ze haar uitgezwaaid had stond de politie op de stoep. Ze ving nog iets op over een roze omafiets, maar daarna is Carla gaan vallen en kwam haar leven in een tollende vertraging terecht. De eerste tijd kwamen er nog wel mensen over de vloer. Soms met eten, soms met goede raad. ”Je moet dóór Carla”.

Twee dagen in de week neem ik mijn cavia’s mee naar de kliniek. Ik hoop de cliënten daarmee wat afleiding en plezier te brengen. Lotje en Lola zijn op die dagen mijn harige collega’s. Ze zijn erg geliefd maar wanneer ze mee naar de kliniek zijn geweest stinken ze enorm, alsof ze een hele dag in een marinade van sigaretten en koffie hebben gelegen. Dat komt vooral door Riet.